Beeld Monnik Priem
Voor Gerrit hoefde dat niet zo, toegeklapt te worden, erkenning deed hem wel wat, uiteindelijk wist hij van binnen heus wel wat hij al die jaren voor elkaar had gekregen, bijna dertig jaren twee huisgezelschappen van de Amsterdamse Stadsschouwburg zakelijk artistiek door de stormen van de tijd te laveren, en daar vóór nog eens zeven harde leerjaren samen in Arnhem, 37 jaar stond hij in de kern van het Nederlands toneelbestel! Maar hij hield niet van dat openbare, laat mij maar rustig op mijn bankje zitten, boekje lezen, pijpje roken, boekje schrijven, beetje tennissen, sigaartje roken.
Het is pas anderhalf jaar geleden dat je ons hebt laten zitten, dat Anne en Thomas het zonder jou moeten doen, en pas een jaar geleden dat we jou hier een paar meter vandaan samen met een volle zaal hebben herdacht, en nu sta je hier in het marmerhars te pronken.
Wie had dat gedacht in de aanvang van de zestiger jaren toen je mee figureerde in Galileo Galilei van Brecht bij de Nederlandse Comedie onder regie van Ton Lutz, je theaterfascinatie was al een paar jaar eerder begonnen toen je met het Amsterdamse Corps Lorenzaccio van deMusset produceerde waar wij elkaar leerden kennen en hoeveel tijd er ook tussen ligt, tussen het nu en toen, een dikke zestig jaar, toch is het deze kop, deze kop van marmerhars die mij als een tijdmachine terugtrekt naar die tijd, ik zie hier de jeugdige student rechten in, gewapend met de kritische blik die achter houdt wat hij werkelijk denkt van de wereld om hem heen, die je ziet denken: “het kan toch niet waar zijn, dat zit toch anders in elkaar, maar laat ik dat nog maar even voor me houden, eerst de ander laten uitpraten en hem dan met zijn eigen argumenten beleefd maar onontkoombaar te confronteren, of scheidsrechterlijk tussen twee gelijkhebbers in te gaan zitten, ze allebei gelijk te geven en daaruit op eigen houtje een beter standpunt te destilleren.”
Maar ga ik naast hem staan om hem van de zijkant af te bekijken, dan zie ik een door levens- en werkervaring doorgroefd gezicht, waarbij hij zijn wangen intrekt omdat hij argumenten moet aanhoren die hij al dertig jaar heeft moeten doorstaan, maar die hij de tegenpartij: zakelijk leiders hebben altijd een tegenpartij of zitten klem tussen twee partijen in, die hij de tegenpartij gunt door die het gevoel te geven dat die volstrekt origineel of nieuw uit de hoek komt.
In al die decennia, dat zijn er dus vier geweest, veertig jaren waarin het theater telkens grondig van aanzicht veranderde en waarin Gerrit op het hoogste platform van het Nederlands toneel zijn artistieke compagnons begeleidde in hun worstelingen om de tijdgeest bij te benen, om er met zijn ondersteuning grip op te krijgen, om op die tijdgeest vooruit te lopen, en altijd moest hij het financiële puin ruimen. Ga maar eens na: dat heeft hij moeten doen hier in dit pand met Ton Lutz, met mij zei de gek, met Gerard-Jan Rijnders, uiteenlopender mensen kun je je nauwelijks voorstellen, toch?
Je ziet aan de zeldzame frons in zijn voorhoofd dat hij mij nu met verbazing aanhoort, je ziet dat hij als altijd zijn werkelijke mening voor zich houdt, hij zette die terughoudendheid strategisch in om anderen blijvend aan te sporen duidelijker en vastberadener hun idee vorm te geven, daarvoor was hij op de wereld: mensen aan te sporen, niemand voor de voeten te lopen, waar het nodig was branden en brandjes te blussen, paden uit te stippelen, pijpje te roken, boekje te lezen, met vrienden plezier te maken, zijn kinderen te begeleiden, met zijn kleinkinderen te spelen, op de fiets te stappen, in de tramrails vast te raken, of onverwacht langs te komen en drie weken te blijven, eitje pellen, dat moet maar drie minuten koken, meester gerrit riepen mijn kinderen, auto vastgelopen in het zand van Les Landes, mij te helpen iets meer van de tekst van Driekoningenavond te begrijpen, ik mag nu alles in je hoofd stoppen waar ik het niet meer met je over kan hebben, dat is toch een troost, een schrale, want het blijft onbegrijpelijk dat ik het met je afgietsel moet doen.
In de jaren dat jij en ik samenwerkten, en dat zijn er van jouw veertig toch zeventien geweest, gingen we vaak, wanneer zelfs jij het niet meer zag zitten naar het museum, in Arnhem naar het Gemeentelijk en hier naar het Stedelijk, wanneer we er dan een uurtje slenterend hadden doorgebracht, was er altijd wel weer een doek of een beeld dat ons op andere gedachten had gebracht . Nu zetten we onze afspraak voort bij deze kop, iedere keer dat ik hier een voorstelling ga zien, ga ik even bij je langs, tot de volgende keer lieve vriend.