‘Boeiend licht op werk Vondel’
**** in (o.a.) Haarlems en Leidsch Dagblad, De Gooi- en Eemlander

door Sonja de Jong

Diverse malen werd de publicatie ervan uitgesteld, omdat Hans Croiset het te druk had met andere dingen en ook nog wilde slijpen aan zijn roman ‘Ik, Vondel’.
Maar het was het wachten waard. Met dit fictieve ‘werkboek’ waarin Joost van den Vondel zijn gedachten over zijn leven en werken de vrije loop laat, werpt Croiset een buitengewoon boeiend licht op de schrijver. Of de twijfels en mijmeringen die hij Vondel toekent, de aartsvader van het Nederlandse toneel ook werkelijk bezighielden zullen we nooit weten. Maar overtuigen doet Croiset wel.
Croiset (1935) die in zijn lange carrière als regisseur en acteur het werk van Vondel uit en te na heeft leren kennen, schetst Vondel aan het eind van zijn leven. Bijna negentig is hij als de artsen hem -gezien zijn broze gezondheid- verbieden nog verzen te schrijven. Maar voor Vondel is nu juist het vastleggen van zijn gedachten de grondslag voor zijn bestaan en dus begint hij een ‘werkboek’, waarin hij enerzijds herinneringen ophaalt en anderzijds zijn gedachten van dat moment vastlegt. Die gedachten cirkelen in hoofdzaak rond twee onderwerpen: de liefde en het geloof.
Die liefde vond niet gestalte, zo laat Croiset Vondel erkennen, in zijn echtgenote Maaike, maar in de vrouw die hij kort voor zijn huwelijksvolktrekking ontmoette.
Hij noemt haar M, maar moeiteloos is Maria Tesselschade Roemer Visscher in haar te herkennen. Omdat zowel zij als hij getrouwd waren, kwam het tussen hen nooit tot meer dan vriendschap. Terugkijkend beseft Vondel dat zij zijn enige ware liefde was. De strenge toneelschrijver wordt, als hij via Croiset over haar spreekt, ontroerend en hulpeloos.
Minstens zo interessant zijn de overpeinzingen over het geloof van de oude Vondel. De man die over zovele bijbelse onderwerpen schreef, begint op zijn oude dag te twijfelen aan het bestaan van God. ‘U blijft goedvinden dat een leger verkondigers iedere zondag uit Uw naam moeiteloos recht praat wat aantoonbaar krom is’.

Vrijheden

Een echte biografie van Vondel is ‘Ik, Vondel’ daarmee niet. Daarvoor veroorlooft Croiset zich te veel vrijheden. Regelmatig schemeren ook zijn eigen ideeën door de woorden van zijn hoofdpersoon heen. Zoals wanneer hij Vondel laat zeggen: ‘Zou het zo zijn dat in tijden van tanende voorspoed een bezoek aan mijn ‘veel te ernstige’ voorstellingen de eerste uitgave is die geschrapt wordt? Dan blijken voor aanmerkelijk minder stuivers de koordeuntjes en piepstemmetjes van wulpse danseresjes de voor de hand liggende balsem.’
Of Vondel werkelijk ooit dit soort gedachten gekoesterd heeft, blijft onbekend. Maar het is wel, mede dankzij Croisets soepele stijl en trefzekere formuleringen, een genot om te lezen.