Gisterenavond stadsschouwburg Utrecht, tweede keer, heel veel publiek, meer dan vierhonderd. De zaal stond in de amphitheater-stand, ( voor wie dat niet weten: dan wordt de vloer van de zaal met stoelen en al “opgetild” naar de rand van het balkon en daar aan opgehangen en ontstaat er een vorm die wel wat weg heeft van het oude Griekse theater, het was indertijd een echte innovatie die ingang werd gezet door de toenmalige directeur van de schouwburg, Menso Carpentier Alting; de schouwburg in Rotterdam biedt ook die mogelijkheid. Het verhoogt de intimiteit, je speelt als je op het toneel staat “tegen” het publiek ipv dat je overheen speelt zoals in andere grote zalen omdat je je ook tot het balkon moet kunnen richten.)
Terug naar gisterenavond: weer een “andere” voorstelling, de ruimte was veel grootser, het decor stond breder opgesteld, de meubels verder uit elkaar, afstanden waren weer een ietsje langer. Ik was eerst benauwd dat het spel te breed zou worden omdat je je verder de ruimte in moest begeven, en al spelen we met zenders en zal het dus wel in alle hoeken verstaanbaar zijn, toch is het de eerste minuten altijd spannend of het lukt om de juiste speel-instelling te vinden. Dat laatste moet uiteindelijk wel gelukt zijn want we kregen een applaus zoals we nog niet eerder in de er aan voorafgaande meer dan honderd voorstellingen hadden gekregen: vijf keer moesten we terugkomen, vijf keer, er kwam geen einde aan. En als je je dan afvraagt waar we dat aan te danken hebben gehad: geen idee, wij speelden zoals dat altijd ging of gaat: het ene zinnetje komt er beter uit dan het andere, de ene scene lukt beter of iets minder dan de andere, maar gemiddeld leek het me gisterenavond niet uitzonderlijk. Ik stoorde me weer eens aan mezelf omdat ik worstelde met een overdosis aan verstorende dwarsgedachtes die zich tussen de teksten in drongen “verdomme, die klemtoon ligt verkeerd”, “dit is weer te makkelijk”, ” waarom loop ik weer zo raar”, als je een dementerende moet spelen is heus niet alles geoorloofd, ” dit is te gekkig aangepakt”, rooie rozen rood gekleurd. Dat moet er morgen in Breda weer uitgebannen worden. Ik merk toch dat nu de voorstelling weer “zit”, na die onderbreking van bijna een jaar, ik behoefte krijg aan nog wat meer facetten in die rare rol, een mooie taak voor het restant van de ongeveer twintig voorstellingen die ons nog te wachten staan.
Na afloop werden we hartelijk ontvangen door de Schouwburg, ze hadden een grote tafel voor ons gereserveerd, waar ook de vele gasten die wij (de spelers) in de zaal hadden zitten, konden aanschuiven. Ik was blij dat bijvoorbeeld Maria Goos er was, en dat ze behalve dat ze het een mooie ingrijpende avond had gevonden, zo diep inging op de thematiek en de structuur van het stuk. Mijn collega van Het Toneel Speelt was er, Paul Hoes, met wie ik vaak op de scene heb gestaan, het was een mooi weerzien na toch wel weer enkele jaren. Gegroet Utrecht, het was een prima avondje, prima, zo’n avond verzoent mij dan achteraf weer met dat rare toneel dat ik kennelijk zo nodig moet spelen en waarvan ik er nog altijd niet achter ben gekomen waarom ik dat doe. Denk nou niet dat ik aan het kokketeren ben, ik weet het echt niet, maar ik heb het opgegeven om daar achter te komen, misschien komt het “weten” dan ooit vanzelf om de hoek kijken.