Heisenberg, Zoetermeer 30-1-2019

Gisterenavond Zoetermeer. Na drie dagen “vrij”. Dus hebben Elsie en ik ruim voor aanvang het hele stuk weer doorgenomen: ons dik anderhalf uur durend relatie-raderwerkje hangt zo van minuscule reacties aan elkaar dat we geen enkel risico kunnen nemen er eentje van te vergeten of over te slaan. Gelukkig betaalde het voorbereiden zich uit: het werkte, het “liep”, het was een heerlijk avondje. Tijdens deze tournee val ik in de ene verbazing na de andere: ik blijk het iedere avond na afloop leuk gevonden te hebben, en weet zelfs iedere keer op een listige manier de kwelduivel geheten zelfkritiek buiten spel te zetten, althans hem nauwelijks kans te geven.
De hoogste baas van Theater Rotterdam was komen kijken, Walter Ligthart, dat gaf toch weer een positieve impuls zo van: we zullen eens laten zien hoe ver we zijn gekomen. Voor aanvang nog stevig last van dat onbestemde gevoel van: weet ik wel wat er allemaal gebeuren moet, en na afloop dat prettige gevoel van er doorheen te zijn gekomen. Dit lijkt een vaag statement en toch dekt het de lading, want waar begin je aan? Wie zegt je dat alles, tekst, mise en scène, de reacties van je tegenspeelster, de ontvankelijkheid van het publiek, dat dat allemaal weer gaat uitmonden in het ragfijne raderwerk dat “toneel” schijnt te heten. Verbazing overheerst. Het leven van de eenzame slager die de schrijver voor me heeft ontworpen krijgt steeds met iedere voorstelling een duidelijker voorgeschiedenis, ik denk dat ik hem steeds een beetje beter leer kennen. Al is en blijft het een rare man, het wordt wel steeds duidelijker voor me hoe zijn leven in die vijf en zeventig jaren die hij oud zegt te zijn, in elkaar heeft gezeten. Overdag, tussen de voorstellingen in vergezelt hij me, op een bescheiden manier, hij bemoeit zich niet met mijn dagelijkse bezigheden maar hij neemt er toch een plekje bij in. En hoe dichter het uur nadert dat er weer een nieuwe voorstelling aankomt, zoals straks wanneer we de auto instappen die ons naar Eindhoven gaat rijden, hoe meer hij zich indringt in mijn andere bezigheden. Klinkt allemaal beetje zweverig en toch zit er wat in, wij toneelspelers zijn niet zo gewend om al te veel woorden vuil te maken aan de verborgen eigenaardigheden van ons vak, we hebben het liever over een nieuwe rol, over een voorstelling van collega’s die ons heeft geraakt, of waar we weer eens helemaal niets aan vonden, of over een nieuw stuk voor het komende seizoen. Ik merk dat het me zelf verplichten iedere voorstelling van een soort commentaar te voorzien me wel helpt om achter een paar drijfveren te komen die me steeds maar weer dwingen dat vermaledijde toneel op te lopen. “Gewoon” mag het in ieder geval nooit worden. En gisterenavond in Zoetermeer was het door al die kleine uitvindingkjes tijdens het spelen, in ieder geval niet gewoon. Het was zelfs heel waardevol.
Na afloop kregen Elsie en ik van een hele lieve schouwburgmevrouw een heuse chocolade plaquette, met onze foto’s er in mee gesmolten, zo bijzonder. Chocolade speelt een rol, een verstopte rol in ons stuk, dus was die attentie wel heel doordacht en attent. En daarna gleden we ieder apart de sneeuw in. Ik in ieder geval weer een beetje meer voldaan. Toneel is soms best heel leuk.

Heisenberg, Groningen 26-1-2019

Gisterenavond Groningen. Eindelijk volle bak! Johan (Simons) onze regisseur was er. We hadden voor aanvang met zijn allen, dus ook met onze begeleidende technici gegeten om daarna met zijn drieën , want Elsie was er ook bij, een inleiding over de voorstelling te houden met meer mensen in de uitpuilende foyer dan er in Zeist in de zaal hadden gezeten. (Oei wat zit me dat hoog!) Het knetterde van vragen en antwoorden onder leiding van een goed voorbereide Groningse dramaturge, ik voelde me in topvorm, ik verheugde me op een avond die niet meer stuk zou kunnen gaan, zo voelde je al voor aanvang het publiek meeleven, al was het alleen maar omdat ze zich ook zo collectief leken te verheugen. Het was niet omdat de vorige avonden het aanwezige publiek de voorstelling afwees, in tegendeel, maar het tekortschietende aantal toeschouwers maakte ons zo ongelukkig. Het was me heus wel eens eerder in mijn carrière overkomen dat er te weinig mensen op een stuk af waren gekomen, en dan kroop er in de loop van de tijd heus wel eens twijfel bij me binnen en begon ik beetje voor beetje ook tekortkomingen in de voorstelling op te merken, maar hier, bij onze Heisenberg voelde ik mijn en Elsie’s zekerheid per voorstelling groeien in het zekere besef dat we met iets heel waardevols bezig waren/zijn. Dus toen eindelijk Groningen ons de volle zaal schonk die we dik verdienden, ja laat dat maar eens duidelijk gezegd en geschreven worden: dik verdienen!, hebben we ook op volle kracht vooruit gespeeld. Het was eigenlijk heerlijk. Heerlijk in die zin zoals musici over een geslaagd optreden kunnen spreken, wij waren ook musici die een sonate tot in perfectie doorvoerden, een sonate die een gloedvolle romance opleverde die al een heel stuk verder was ontwikkeld vergeleken bij de première van nog geen twee weken geleden. Onder de strenge en liefdevolle ogen van onze regisseur, die na afloop weer ontdaan was van wat er zich voor zijn ogen had afgespeeld. Mij hielp zijn aanwezigheid ook op een niet mis te verstane wijze. Alleen al het feit dat hij er zo gauw na de première al bij was, dat maak ik niet zo vaak mee, die belangstelling, meestal verdwijnt de regisseur in een nieuwe job (als ongeldig excuus) en Johan is nota bene intendant in Bochum met net weer een nieuwe dubbel première achter de rug, die man heeft wel wat anders aan zijn hoofd en toch was hij er, hoed af!
Voor mij was het in een andere zin ook een memorabel avondje, want voor aanvang zat er op de eerste rij bij de inleiding een volle neef van me, die ik in geen zeventig jaar had gezien {wij zijn niet zo’n familieziek geslacht geloof ik). Ik was 12 of dertien toen mijn oom mij met zijn kinderen meenam op een vakantietochtje (in 47!) op kapotgeschoten wegen vol bomkraters en bizarre omwegen, naar Noord Frankrijk in een wondermobiel met de inmiddels verdwenen naam Studebaker. Enfin, daar had ik mijn neef voor het laatst gezien, ja ja! Na afloop sprak ik hem met zijn dochter, terwijl ik nog een beetje stond na te hijgen van de voorstelling die door de volle zaal zo met royaal applaus beloond was (ik kan er nog steeds niet over uit). Het moet voor hem, mijn neef, een merkwaardige her-kennismaking zijn geweest: een nieuw ontdekt familielid dat rollebollend en schreeuwend nergens kon lijken op de persoon die hij na afloop te spreken kreeg. En die weer snel de nacht in verdween omdat de volgende dag weer iets bijzonders op hem te wachten stond. Maar daarover een een andere keer.