Virtuoos en gedreven
Willem Nijholt (1934 – 2023)

Willem Nijholt

Willem,

er zijn de afgelopen maanden veel goed gedocumenteerde verhalen over je verschenen, over je veelzijdigheid, over je ijzeren discipline, over je vaak dwarse meningen, maar vind je ook niet dat er weinig aandacht besteed is aan je eerste jaren aan ‘het toneel’? Omdat ik in jouw allereerste beroepsjaar ( 1960-61) je collega was aan hetzelfde gezelschap, het Rotterdams Toneel van Ton Lutz, wil ik graag aandacht besteden aan die wat onderbelichte periode.

Die eerste jaren waren niet je makkelijkste, zelfs na een echt opzienbarend toneel-eindexamen. Ik herinner me nog goed hoe virtuoos je tijdens een hondsmoeilijke monoloog uit de Gekroonde Leerse in middeleeuws Nederlands onder leiding van de toen ook nog maar net afgestudeerde Erik Vos in een kluwen touw tot in de nok van de schouwburg klom. Toch werd je door geen van de grote gezelschappen een contract aangeboden; het was Lutz, je leraar aan de Toneelschool, die zich over je ontfermde en je samen met Guido de Moor en JacquesCommandeur meenam naar Rotterdam.

Van de kennismakingsdag in een zonovergoten, gloednieuw repetitielokaal herinner ik me jouw schuchtere aanwezigheid nog goed, je stond erbij ‘wat moet ik hier, waarin ben ik verdwaald?’. Lutz had zo veel jonge mensen geëngageerd dat iedereen zich afvroeg hoe die allemaal aan ‘werk’ geholpen konden worden, je kon je in die dagen nog niet zo makkelijk als nu op andere manieren, tv of film, in de kijker spelen, en de grote rollen gingen bijna altijd naar de ervaren acteurs. Maar hoe verloren jij, net als Guido en Jacques, er ook bijstond, jullie veerden al snel op toen Lutz bij het bekendmaken van het repertoire vertelde dat jullie met zijn drieën zouden meespelen in de openingsvoorstelling van de net opgerichte Werkgroep, een noviteit in die dagen. Dus er was werk! Grote rollen, oké, wel in een klein zaaltje en niet veel speelbeurten, maar toch. En repeteren ’s morgens vroeg vóór de repetitie van het ‘grote’ repertoire, en vóór het vertrek van de bus in verband met de lopende voorstellingen waarin alleen ‘klein’ werk voorhanden was.

Je ging spelen in Les Nègres van Jean Genet, wat mijn debuut als regisseur zou worden. Jij was erg verguld met je rol van Lakei van de Koningin, een wonderlijk vrijgevochten wezen dat zich agressief, spottend en scheldend als een negatieve hofnar door het stuk moest bewegen. De eerste tijd kwam het contact tussen jou en mij nauwelijks tot stand. Je was erg op jezelf gericht, alleen met Jacques en Guido voelde je je op je gemak, in hun buurt voelde je je vrijer dan met de anderen, jullie waren tenslotte drie jaar lang klasgenoten geweest. Ik herinner me niet alles meer uit die periode, inmiddels een dikke zestig jaar geleden, dus wanneer ik te rade ging bij Guido, die ik al een tijdje kende, hoe ik je moest benaderen, weet ik niet meer, maar toen ik hoorde wat jij hebt moeten doorstaan in het Jappenkamp, hartverscheurende ervaringen van toen pas achttien jaar eerder, veranderde alles in mijn houding naar jou toe en kon ik jouw gedrag binnen en buiten de repetitie vertalen naar alles wat jij hebt moeten meemaken.

Nu in 2023, word ik bij het herlezen van dit anti-kolonialistische stuk van Genet geraakt door de haat tegen de blanke overheersing die de boventoon voert, een haat die wij in die dagen anders beleefden dan nu, uiteraard. Vooral bij jou, Willem, werd die haat zichtbaar doorvoeld en vormgegeven, wanneer jij spugend en sissend, zoals Genet voorschrijft, je teksten de wereld in slingerde, en als een bezetene te keer ging alsof je bij iedere lettergreep ‘weer een Jap’ en daarna, ‘hup, weer een Jap’, met een machine-tekst-geweer je tegenstanders van weleer neerknalde.

Met die instelling nam jij het stuk op sleeptouw en trok het de afgrond in die Genet bedoeld moet hebben. En jij kon het niet laten om tijdens het repeteren je ongeduld te tonen wanneer anderen minder betrokken met hun agressieve teksten omgingen. Jij kwam dan met je hele lijf in beweging om je medespelers jouw eigen uitgekiende tempo op te dringen. Guido reageerde meesterlijk op jouw opzwepende speelstijl, hij voelde feilloos aan dat zijn voormalige klasgenoot de hele voorstelling op zijn schouders nam. Dat ging zelfs op het zijtoneel voor iedereen zichtbaar verder – coulissen hadden we afgezworen. Daar stond jij als een geboren dirigent de tempi in de begeleidende muziek aan te geven en je collega’s op te zwepen. Niemand, ook jij zelf niet, had ook maar het vermoeden dat jij een belangrijke zanger zou worden, terwijl het toen al duidelijk hoorbaar was dat jij als een van de weinigen in de vele liederen in de voorstelling het karakter van je rol wist door te spelen: de anderen zongen een lied, in koor of solo, jij speelde zingend je rol.

Hoe meer ik me in die voorbije periode verdiep, Willem, hoe meer herinneringen zich naar boven dringen: opeens hoor ik je, kort na de laatste voorstelling van Les Nègres, we hadden een matinee in het kleine zaaltje van de oude toneelschool aan de Marnixstraat gespeeld, behoorlijk fel naar mij uithalen:

‘Ja ja, jij hebt makkelijk praten jij gaat nu veilig weg uit Rotterdam naar de Comedie in Amsterdam, en je laat de kans liggen om met ons, met ons twaalven een eigen club te beginnen.

Dat kwam hard aan. Het was niet bij mij opgekomen om zo’n stap te zetten, dat zou verraad aan Lutz geweest zijn en zo moedig was ik in die dagen nog niet. Achteraf geredeneerd zou het misschien de aardverschuiving teweeg hebben gebracht waar we toen als opstandige jongeren op wachtten, we waren er nog niet klaar voor, er broeide wat, alleen we wisten zelf nog niet wat.

Jij zou nog een seizoen in Rotterdam blijven, je speelde je eerst met rollen in Irma la Douce en Cyrano in de kijker, je vertrok naar Toneelgroep Theater in Arnhem dat in die jaren doelloos rondzwierf en voor zijn voortbestaan moest vechten, nadat het door Rob de Vries en de zijnen was verruild voor Rotterdam;maar ook daar kreeg je weinig te spelen. Ik denk dat je in die jaren erg ongelukkig geweest moet zijn, die jaren komen ook niet voor in de lange verhalen en reportages die na je heengaan aan je zijn gewijd.

Maar aan onze ontmoetingen kwam nog geen einde. We vervingen elkaar vier jaar later toen ik verzocht werd na enkele subversieve acties de Nederlandse Comedie te verlaten en Guus Oster, de directeur, jou vroeg om mijn plek in te nemen. Je kreeg daar veel te spelen, je talent werd ten volle benut en eindelijk kreeg je de lang gezochte erkenning.

Weer vele jaren later (1985) toen jij allang een geliefde televisiester, een volleerd cabaretier, een briljant musicalacteur was geworden, vroeg ik je om Mefisto te komen spelen in Goethe’s Faust bij De Appel, maar jij gaf de voorkeur aan andere bezigheden. Dat vond ik toen erg jammer, het leek me dat je een prachtige combinatie kon vormen met Eric Schneider. Uiteindelijk werd het Guido.

Een tiental jaren later was het eindelijk raak: Ger (Thijs) en ik vroegen je op het terras van Americain voor de mannelijke hoofdrol in De Kleine Zielen bij het Nationale Toneel, (1992) en toen hapte je toe, je verheugde je om met Anne Wil (Blankers)te kunnen spelen, en ach wat heb jij met verve die Van der Welcke gespeeld. Met een voorbeeldloze discipline, iedere voorstelling van onze slopende reeks op premièreniveau, een voorbeeld voor ons allemaal.

Omdat ik in die voorstelling in een kleine rol meespeelde en bij een van jouw grote scènes op het achtertoneel kon zitten toekijken, heb ik avond aan avond mee kunnen maken hoe jij het handwerk, het vak tot in je tenen beheerst en hoe je met de Couperus-teksten kan jongleren. Jij hoort tot het ras acteurs dat in staat is in hun spelen en zingen een demonstratie van kunnen te tonen die collega’s dwingt iedere wending van jou te volgen, iedere nuance die jij in je interpretatie legt op te vangen, tot zich door te laten dringen en te verwerken in hun eigen manier van spelen: ‘Kijk, zo doe je dat, en niet anders! Jij hebt altijd iets opzwepends in je optreden!

Deze laatste alinea, Willem, is opzettelijk in de tegenwoordige tijd geschreven. Omdat ík je, nu ik dit opschrijf, nog altijd zie spelen, hoop ik dat je collega’s die dit lezen hetzelfde overkomt, we zullen jou nooit vergeten.

Dag Willem.

Willem, tweede vervolg

Bij de net opgerichte Werkgroep van het Rotterdams Toneel (in het seizoen 60-61) repeteerden we, inclusief de debuterende Willem, ’s morgens voor de repetitie van het ‘grote’ repertoire, dus al om half negen, en dat deden we ook voor we de bus instapten voor de avondvoorstelling, dus erg comfortabel was dat allemaal nog niet, maar dat was de voorwaarde waaronder we toestemming van de directie (Ton Lutz) hadden gekregen om deze licht subversieve onderneming te starten. Trouwens alle lof voor Lutz dat hij ons, de jongeren, de gelegenheid had gegeven ons eigen repertoire te kiezen, we waren met zijn twaalven en deden veel in overleg, iedereen had een stem, iets ongehoords in de vroege jaren zestig, er werden dus stukken afgewezen, soms tot groot verdriet van mij die dan weer de schrijvers moest teleurstellen, maar het waren allemaal schuchtere maar nieuwe verschijnselen voor die tijd. Voor de meesten van ons jongeren was er in het ‘grote’ repertoire niet al te veel werk, voor Willem waar dit Vervolg aan gewijd is al helemaal niet, hij was er op het laatste moment door Lutz, zijn leraar op de Toneelschool, bijgehaald, want geen enkel gezelschap had belangstelling voor hem.
Dus iedereen wilde zich graag laten zien in het alternatieve repertoire dat meestal uit mijn koker of die van Jaques Commandeur of Hans Boswinkel kwam.
We hadden op de eerste repetitie van Genet’s bizarre ‘Les Negres’ waar Willem aan mee zou doen, een stevige discussie over de rolverdeling, en daar waren nog wel wat wijzigingen uit voort gekomen. Niet voor Willem, die erg verguld was met zijn rol van Knecht van de Koningin: een wonderlijk vrijgevochten wezen dat agressief, spottend en scheldend als een negatieve hofnar door het stuk moest bewegen. Ik heb al laten weten dat het mijn regiedebuut was en al kwam ik behoorlijk overtuigd en zeker van mijn zaak over, was ik erg onzeker en liet in een strakke mise en scène veel aan mijn leeftijdgenoten over.
De eerste weken kwam het contact tussen Willem en mij nauwelijks op gang, hij was erg op zichzelf gericht, legde nauwelijks contact met zijn collega’s, laat staan met mij, alleen met Jacques en Guido voelde hij zich op zijn gemak, in hun buurt was hij vrijer dan met de anderen, zij waren dan ook drie jaar lang zijn klasgenoten geweest. Ik herinner me niet alles meer van die tijd, zestig (60!) jaar geleden, dus op welk moment in de werkperiode ik bij Guido de Moor, die ik al erg goed kende, te rade ging hoe ik het moest aanpakken om meer contact met Willem te krijgen weet ik niet meer, maar vanaf het moment dat Guido mij vertelde over Willems kampverleden dat zich toen nog pas een kleine 18 jaar eerder had afgespeeld, dus door wat er voor zijn kinderogen met zijn moeder was gebeurd, veranderde alles in mijn houding naar hem toe en vertaalde ik zijn handelen binnen en buiten het stuk naar alles wat hij moet hebben doorstaan.
Nu, in 2023, werd ik bij het naar boven halen van mijn herinneringen en door het herlezen van het antikoloniale heftig politiek poetische stuk van Jean Genet weer binnen de muren van het repetitielokaal getrokken, waar de haat tegen de blanken, tegen de witten de boventoon voerde, een haat die wij toen anders beleefden dan nu, uiteraard, maar die haat werd vooral door Willem zichtbaar doorvoeld, en dat kwam tot uiting wanneer hij spugend zoals Genet voorschreef, zijn teksten de wereld in slingerde, dan ging hij als een bezetene te keer alsof hij bij iedere klodder “weer een Jap’ en daarna, hup ‘weer een Jap’ met een machinegeweer zijn tegenstanders neerknalde. Met die felle instelling nam hij die delen van het stuk waarin hij voorkwam op sleeptouw en trok het naar een afgrond die naar een emotioneel hoogtepunt van het stuk voerde. Hij kon het niet laten om tijdens het repeteren zijn ongeduld te tonen wanneer anderen minder betrokken op de agressieve teksten reageerden, dan kwam zijn hele lijf opstandig in beweging en drong hij zijn medespelers zijn eigen uitgekiende tempo op. Guido de Moor reageerde meesterlijk op de opzwepende speelstijl omdat hij feilloos aanvoelde dat zijn voormalige klasgenoot de hele voorstelling op zijn schouders nam. Dat ging verder op het zijtoneel voor iedereen zichtbaar want coulissen bestonden in onze opvattingen niet wanneer de vele liederen moesten worden gezongen en Willem als een volleerde dirigent vanuit de coulissen de tempi aangaf. Niemand, ook hij zelf niet, had een vermoeden wat een belangrijke zanger hij zou worden. Wat wel opviel was dat hij in staat was tijdens het zingen het karakter van zijn rol door te spelen, de anderen zongen een lied, in koor of solo, hij speelde zingend zijn rol.
Hoe meer ik me in die lang voorbije periode in Willem verdiep, hoe meer herinneringen zich naar boven dringen, en dan ineens hoor ik hem kort na de laatste voorstelling, we hadden een matinee in het kleine zaaltje van de oude Toneelschool aan de Marnixstraat gespeeld, nogal fel naar mij uithalen ‘ja ja, jij hebt makkelijk praten, jij gaat veilig weg uit Rotterdam, lekker naar de Comedie in Amsterdam, en je laat de kans liggen om met ons, met ons twaalven een eigen club te beginnen.” Dat kwam hard aan, een geluid uit een andere wereld, ik weet niet meer hoe ik er op heb gereageerd, maar zo’n stap te zetten was niet bij me opgekomen, dat zou verraad aan Ton Lutz geweest zijn en zo moedig was ik in die dagen nog niet, achteraf gezien zou het een hoogst noodzakelijke aardverschuiving teweeg hebben gebracht en heel wat theater narigheid die zich een aantal jaren later openbaarde hebben voorkomen.
Willem zou nog een seizoen in Rotterdam blijven, hij speelde zich met zijn rollen in Irma la Douce en Cyrano in de kijker, vertrok naar Toneelgroep Theater dat in die jaren doelloos rondzwierf en voor zijn voortbestaan moest vechten toen het door Rob de Vries en de zijnen in de steek was gelaten, en ook daar kreeg hij niet echt veel te spelen, ik denk dat hij die jaren erg ongelukkig moet zijn geweest, die jaren komen ook niet voor in de lange verhalen en reportages die er over hem zijn geschreven na zijn heengaan.
Wordt vervolgd.