Inmiddels is het al weer twee dagen geleden dat de première van Heisenberg plaats vond, en hebben we ook gisteren nog gespeeld. Het was een feest die eerste keer, ja echt een feest, een meelevende en scherp reagerende zaal vol, ook gisteren, terwijl die twee voorstellingen nu al weer sterk van elkaar verschilden. Dat belooft een inspirerende tijd de komende weken: we gooien elkaar steeds van verschillende kanten de bal toe, waardoor we onze alertheid maximaal kunnen blijven testen.
Met de gebruikelijke angst liep ik op die “eerste” avond het toneel op en maar toen ik op mijn bankje ging zitten alsof het de normaalste zaak van de wereld was, droop binnen een paar seconden de angst weg in een hoekje en liet zich de hele avond niet meer zien, godzijdank. Elsie scharrelde achter me, en terwijl ik haar als de man die ik zou gaan spelen niet mocht zien, hield ik haar doen en laten scherp in de gaten en zag meteen dat zij ook direct al in die alles beslissende eerste seconden transformeerde tot de bijna thuisloze, bijna baglady-achtige figuur die ze moest zijn. Vergelijk zo’n aanvangsmoment maar met de start van de honderd meter sprint (bij het hardlopen); in het algemeen ben ik niet gek op vergelijkingen met sport wanneer het om onze kunst gaat, maar in dit geval kan het wel, op het nippertje. Publiek reageerde direct al gretig op onze eerste schermutselingen en gaf ons het broodnodige vertrouwen dat onze vraag en antwoord botsingen meegeleefd werden. En eigenlijk ging dat de hele avond door waardoor je al heel gauw het gevoel kreeg dat we de voorstelling samen met het publiek maakten, een gevoel dat je niet vaak tijdens het spelen hebt. En zeker niet bij een eerste confrontatie! Meestal sta je in je eentje voor je hachje te vechten, reddingslijnen naar de zaal gooiend die niet altijd werden opgepakt. Voor aanvang had ik me op vier, vijf zinnetjes en overgangen dwars door de tekst geconcentreerd, omdat het me niet mocht overkomen dat ik die zou missen (hetgeen op de repetitie geregeld gebeurde), en ja hoor, al die hordes werden genomen (weer een sportvergelijking). Er ontstonden momenten dat ik het echt leuk vond om op het toneel te staan, momenten waarop ik me realiseerde dat ik bij bepaalde teksten niet hoefde na te denken omdat ze gewoon, organisch bijna, over mijn lippen kwamen. Enfin het was een heerlijke spel-avond, na afloop flink applaus, zelfs een paar verdwaalde bravo-roepers, en toen de champagne-toast in de coulissen, met toespraakjes en vreugdedansjes van opluchting. Robbert Dijkgraaf die ons Heisenberg-avontuur wetenschappelijk had begeleid was duidelijk aangedaan hoe “theater” met “wetenschap” kon omgaan, en hoe die elkaar konden inspireren, zelfs kwam hij tot de conclusie dat het “theater” altijd op de “wetenschap” vooruit had gelopen, en bijna jongensachtig bleef hij op de trappen naar beneden lopend aanschouwelijk maken hoe wij de spelers, als rond om elkaar heen draaiende atomen met “spel” het “onzekerheidsprincipe” vorm hadden gegeven. Dat korte gesprekje met een van de meest verlichte geesten uit onze huidige tijd zei me meer dan alle loftuitingen die we na afloop te horen kregen. Behalve dan van de reacties van onze kinderen en drie aanwezige kleinkinderen en een paar hele goeie vrienden. Daar hoorde ik toch hele bijzondere dingen van, niet zo zeer van “goed” of “zeer goed,” maar vooral over de bijzondere betekenis van het stuk. En daar gaat het om, dat ons stuk het publiek iets bijzonders heeft te zeggen, namelijk dat als het lukt dat uit twee extreem van elkaar verschillende personen toch een verbintenis kan groeien die op ware liefde kan uitlopen. En dat is in onze harde dagen toch al heel wat. Of niet soms?