Gisteren is al weer voorbij, eerst de middagrepetitie (die ik moest onderbreken door een soort uitputting) en de eerste avondvoorstelling die nog redelijk goed ging ook, onbegrijpelijk. Volle zaal, aandachtige Rotterdammers die iedere nuance die we probeerden aan te brengen feilloos in zich opnamen, pientere mensen. Herkenbare perikelen tussen man en vrouw gevat in een merkwaardige alliantie, hoe nu verder? Tot het bittere einde? Samen of samen alleen? Een overhaaste eindsprint of gelaten afwachten tot “het” stopt? “Begin het nu pas onder knie te krijgen.” Wat precies? Voor mij als speler, voor Elsie (de Brauw) durf ik niet te spreken, iedere acteur vecht met zijn eigen onuitgesproken kwelgeesten, voor mij is zo’n eerste confrontatie met publiek een soort realiseringsmoment: wat is de werkelijke betekenis van wat je staat te “doen”. Ben je met iets bezig dat de moeite waard is om zo breed uitgemeten te worden op dat levensgrote podium van de schouwburg? Je hebt natuurlijk geen tijd om je ermee bezig te houden, denk je, maar als dan na een paar zinnetjes, na een paar bewegingen je een reactie uit de zaal waarneemt, dan doet dat je in ieder geval een beetje thuis voelen. Dat ging de hele avond door, dat thuisvoelen, onze teksten riepen bijna de hele avond lang reacties op, verdeeld over fragmentjes van de zaal, als evenzovele rookpluimpjes op een slagveld. Elsie bracht weer een heel scala van reacties voort die mij weer inspireerden om nieuwe zijwegen in slaan, kruispunten zonder stoplichten roekeloos over te steken, om uiteindelijk weer in elkaars doolhof te kunnen verdwijnen. En dat vind ik toch wel het meest boeiende aspect van “het vak”, een woord dat vaak te pas en meer te onpas wordt gebruikt, maar dat hoe kunstenaarsachtig wij ons ook opstellen toch een waarachtig vak is!
Moest deze periode in Rotterdam voortdurend terugdenken aan mijn eerste toneeljaren, ook in deze stad, vanaf 1953!!!, waar Het Rotterdams Toneel van Ko Arnoldi en een jaar later van Ton Lutz amechtig probeerde de platgeschoten stad weer enig cultureel aanzien te geven. Leerschool bij Ko van Dijk, imposante premières van Othello, Thee en Sympathie en de Bruid in de Morgen. Vooral aan dat laatste stuk moest ik ineens sterk denken toen ik halverwege onze Heisenberg mijn gestorven zusje muzikaal moest oproepen, dat leek zo op het verlangen van Thomas uit de Bruid (Hugo Claus) dat ik in een flits moest denken “is er nu eigenlijk in die bijna vijf en zestig jaren helemaal niets gebeurd?” Ik hoorde me dezelfde intonatie gebruiken, heeft verlangen dan een eigen intonatie, een persoonlijke invulling van een onduidelijk gevoel? Heb gelukkig nog vijf en veertig voorstellingen voor de boeg om dat uit te testen, te doorgronden. Maar eerst première vanavond. Verheug me wel een beetje eigenlijk.