RECENSIE: Hans Croiset – Ik, Vondel
vrijdag 23 februari 2018 door: Gerard Bes
Beoordeling: 4 Sterren
Hoewel toneel van Joost van den Vondel niet meer gespeeld wordt en zelfs de traditionele nieuwjaarsopvoering van de Ghijsbrecht van Aemstel eraan moeten geloven, kwam Hans Croiset op het idee zijn personage als Vondel zelf op papier ten tonele te voeren.
Hoewel gepresenteerd als roman is Ik, Vondel een zuiver voorbeeld van faction. Croiset heeft veel materiaal opgewoeld om dat vervolgens levensecht tot een mooie eenheid om te smeden. Voornaamste bron voor het verhaal zijn Vondel’s aantekeningen uit de laatste jaren van zijn leven, want die jaren bestrijkt de roman. Maar veel komt aan de orde uit al die jaren voor zijn dood op 91-jarige leeftijd. Terugblikken worden in een prettig tempo afgewisseld met de nog gaande tijd.
Geheime liefde
Vondel verloor aan de dood zijn vrouw en al zijn kinderen en kleinkinderen, en ook de geheime liefde die hij koesterde voor ene M. Croiset verklapt niet of dat Maria Tesselschade was, op wie niet alleen Vondel een oogje had. Zij blijft hem na haar dood af en toe opzoeken en toespreken – een dramatische manier van herinneren.
Niet verwonderlijk dat een toneelman bij uitstek als Croiset de ik van Vondel speelt om letterlijk in diens huid te kruipen. Verwonderlijk is evenmin dat juist Croiset de zogeheten ‘prins der dichters’ zo is toegewijd. Hij heeft ettelijke zalen vol gekregen met aan de huidige tijd aangepaste opvoeringen van onspeelbaar geachte Vondel-treurspelen. Ook Vondel zelf stelde uiteindelijk vast dat die verouderd waren: te veel alexandrijnen en rijm.
Kloostercel
De actieradius van de oude Vondel wordt steeds beperkter. Slechts een enkele keer komt hij zijn ‘kloostercel’ uit, laat staan dat hij nog de straat op gaat. Dat laatste gebeurt alleen als Constantijn Huygens hem in diens voertuig ophaalt voor Monteverdi’s Maria Vespers in de Oude Kerk. Die opvoering wordt ruw verstoord door vertegenwoordigers van het gezag, die vanaf de straat katholiek gezang hoorden uit de niet meer katholieke kerk. Maar toestemming stond onvervalst op een document.
Vondel blijkt toegerust met trekken die, tot zijn onrust, vaak met elkaar in strijd zijn. Hij is opvliegend en ook relativerend, hij blijkt weinig achting voor zijn oude werk op te kunnen brengen (het al te literaire verborg wat hem werkelijk bezielde), maar ontdekt daarin toch ook mooie passages. Hij is vast in zijn godsgeloof maar twijfelt veel (‘bij mijn volle verstand twee keer van geloof veranderd’), hij heeft een afkeer van bezoek maar kan daarvan ook wel opknappen. En zijn biograaf Gerard Brandt ergert hem, maar die staat hij toch te woord.
Vereenzelviging
‘Zal wat Brandt schrijft míjn verhaal bevatten of dat van hem?’. Na Vondel vraagt de lezer van Ik, Vondel zich af in hoeverre dit vooral het verhaal van Croiset is. Want hoe bestaat het dat deze over zoveel detailinformatie beschikte terwijl Vondel het liefst blanco de geschiedenis in was gegaan en ook zijn schrijfsels verbrandde? En waar de feiten kloppen, klopt dan ook het geschetste karakter van Vondel? Hoe dan ook, de vereenzelviging is zo op het oog meer dan gelukt. Als een drie-eenheid beleeft de lezer van binnenuit Vondel, zijn omgeving en zijn tijd.
Behalve met een nawoord eindigt het boek met een appendix van aanheffen die door Vondel niet voltooid zijn. In samenwerking met Hans Croiset (82) brengt Toer van Schayk (82) Vondel’s Lucifer als een nieuwe choreografie. Het is te hopen dat voor beiden leven en welzijn meewerken.