Heisenberg, Haarlem 20-3-2019

Gisteren Haarlem was het weer een Heisenberg-avondje van een geheel ander kaliber dan alle voorgaande optredens. Hoe komt dat toch? Is het de aard van het stuk, die ons bij iedere zin voor een onverwachte wending plaatst, die nooit beantwoordt aan wat je zelf zou kunnen bedenken? En die daardoor ons verplicht om iedere avond het uiterste aan inventiviteit op te brengen om die tekst en die bizarre handelingen recht te doen? Elsie (de Brauw) en ik deden mee aan de inleiding die wegens een grote toeloop in de zaal werd gehouden, we werden vooraf gegaan door een medewerkster van de Schouwburg die allerlei feiten en wetenswaardigheden over de schrijver, zijn bedoelingen vertelde, daarna kwamen wij erbij. Het resultaat was dat de voorstelling voor de helft van het toeschouwers-aantal gedragen werd door een dubbele aandacht: iedere keer na een inleiding merken we dat de “aanwezigheid” van het publiek duidelijker voelbaar was. En gisteren wel heel duidelijk, op bijna alles wat we deden en te berde brachten werd gereageerd (door een volle zaal) en dan word je door de avond heen gedragen als het ware, je voelt het meebewegen, het meedenken in de zin van hoe redt hij zich hier weer uit, hoe reageert zij nu weer op de zoveelste hindernis.
NU ook weer in Haarlem in ’t bijzonder werkte de zaalvorm, de intimiteit en de feilloze akoestiek erg mee, met een specifieke verantwoordelijkheid voor ons die zonder microfoontjes spelen. Als je dan klachten zou krijgen vanwege een veronderstelde onverstaanbaarheid, dan is het werkelijk onze schuld. Ik schijf “veronderstelde” omdat de gehoorsituatie van de klager zelden wordt betrokken in de bezwaren, voortschrijdende doofheid wordt meestal hardnekkig ontkend. Gisteren meldde zich na afloop een Mevrouw met zo’n klacht, maar ik had sterk de indruk dat ze mijn antwoorden van dichtbij al niet helemaal verstond. En gelukkig werden we bijgestaan door de directeur van het pand Jaap Lampe, die vanaf het balkon ieder woord had verstaan.
Ik ervoer gisteren dat de Haarlemse Schouwburg de ideale plek was om ons stuk te spelen, alles klopte, alles werkte, wat zou het geweldig zijn wanneer het theater als kunstvorm nog zo’n plek in onze samenleving zou kunnen innemen dat je op zo’n plek een hele week zou kunnen “staan”. Wat zou dat de ontwikkeling van ons spel op een goeie manier beïnvloeden, je zou je bij een tweede en derde dag van zo’n standplaats-week gaan thuisvoelen, je zou geen minuten meer kwijt raken aan het spelend verkennen van de ruimte, aan het uittesten van de akoestiek, aan de lengte en dieptematen van het decor, je zou je niet meer hoeven bezighouden met de zichtlijnen, enzovoort enzovoort. In het De La Martheater heb je die lange series nog wel, maar die worden hoofdzakelijk benut om daar het iets “lichtere” repertoire in te zetten. Voor zo’n soort bespeling is ons stuk misschien te ernstig, hoezeer er ook gelachen kan worden. (O wat schrijf ik nu weer, nu bezondig ik mij ook al door de ernst te relativeren met “er kan ook gelachen worden”. Brrr, foldertaal! ) De Theaterassociatie brengt sinds kort ook langere series door het hele land, misschien is het nog te vroeg om daar conclusies uit te trekken, waarom langere series in de provincie problematischer zijn dan in de grote steden, en meer van dat soort overwegingen. Zelfs al wordt de conclusie dat het toneel zich maar eens tot de grote steden in het land zou moeten terugtrekken, zal er toch niets aan het spreidingssysteem veranderen.
Op de terugweg hoorden we de opgeblazen overwinningstaal van de voorman van het Forum, ronduit griezelige teksten. Tja er lopen wel meer vreemde figuren rond, maar dat daar zo’n groot deel van het electoraat gedachteloos achterna holt maakt me ten aanzien van de kunsten niet erg hoopvol, erger nog, doet het ergste verwachten.
Maar zo ver is het nog niet. Eerst krijgen we as Zaterdag nog Leiden, ook zo’n vertrouwenwekkend theater, ook zo geschikt voor “ons” stuk.

Heisenberg, Amsterdam 15 & 16-3-2019

Twee avondjes Amsterdamse Stadsschouwburg met onze Heisenberg afgelopen vrijdag en zaterdag, twee pittige avonden. De eerste (volle zaal) leek ons het publiek wat afwachtend, maar gaf zich al gauw gewonnen, de tweede avond stond het publiek al meteen aan onze kant alsof er alleen maar welwillende familieleden in de zaal waren. “Amsterdam ” is voor iedere grote zaal-produktie een graadmeter, of je het wil of niet, en natuurlijk wil je het niet, je wilt er net zo gespannen of ontspannen naar toe leven als naar iedere andere schouwburg, maar dat magische pand aan het Leidseplein is voor mij in ieder geval een bestemming, een tussenstop of een thuiskomen. In 1953 voor het eerst, met een klein rolletje in Hendrik de Vierde* met Ko van Dijk en het Rotterdams Toneel. Daar maakte ik de eerste bijvalsstormen die uit die zaal woeien als zeventienjarige mee, ze waren uiteraard voor van Dijk, maar ik was er toch maar bij. En dat hoogst-haalbare was mijn eerste kennismaking, toen werd er kennelijk een norm gesteld op de een of andere manier, een meetlat of een graadmeter, en iedere keer wanneer na afloop van een voorstelling die norm niet werd gehaald was dat toch een teleurstelling, die je verbeet, die je niet liet merken. Maar ik bleef er van uit gaan. Misschien heeft dat wel mijn ambitie bepaald en zo om de vijf jaar heb ik dat wel meegemaakt. Bevoorrecht. Echt. 
Bijzonder was dat na de tweede voorstelling ineens na afloop mijn twee mede-redactieleden van het indertijd opstandige blaadje Teatraal, (1964) Wilbert Bank en Gerrit Altes aanwezig bleken, we namen weer als vanouds de stand van zaken aan het toneel door en begrepen niet dat er niet op dit moment weer eens drie opstandige theatermakers een wijd verbreide opstand aan het voorbereiden zijn door als eerste daad een revolutionair blad op te richten, misschien in onze tijden niet een blad, maar een website of een facebook artikel of een podcast. Doet het theater er nog toe, neemt het nog deel aan een openbaar debat, neemt het geklaag van de schouwburgdirecteuren niet de overhand, is daar niet eens een kort maar krachtig onderzoek naar nodig? Maar dat is weer een ander onderwerp. Ik sluit wel erg vaak af met dit is een ander onderwerp, en er is eigenlijk geen ander onderwerp dan het te hebben over de noodzakelijkheid van een bloeiend theatraal leven in een land dat zeker nu in aanloop naar de verkiezingen weer stevig uit elkaar dreigt te worden gespeeld door het zinloos geblaat van over elkaar heen buitelend partijen-personeel. Was er nu maar eens een gedeputeerde, eentje maar, die eens luid en duidelijk durfde te verkondigen: Mensen, jullie hoeven echt niet op mij te stemmen, maar gaan jullie nu eens naar de dichtst bijzijnde schouwburg (er is er altijd wel eentje bij jou in de buurt, de schouwburgen-dichtheid in dit land doet heel wat verwachten) en ga eens naar een toneelvoorstelling, nee, nou eens niet naar een cabaretmens, of naar een mjuzikul, maar naar een stevige toneelvoorstelling, zo eentje waar bij je ook je hersens moet gebruiken, waarvan niet in de elkaar na-apende folders staat dat er ook bij kunt lachen (ondanks het zware thema) en denk dan eens na over je eigen leven, laat je eens meenemen in de problematiek van een ander en besef dan hoe die altijd ook met jou zelf te maken heeft, en maak dan eens aan den lijve mee wat het is om een levend mens daar op het podium te zien die jouw leven leeft, jouw leven, maar ja, zo’n gedeputeerde bestaat niet, misschien bestaat-ie wel maar durft hij het niet te zeggen, want dat kost hem kiezers, en op onze beurt kost dat dus ons toeschouwers. Zo zit dat. En niet anders!

* Hendrik de Vierde, niet van Shakespeare maar van Pirandello.