De Wilde Eend.

Een paar dagen geleden zag ik in de grote zaal van Frascati de afstudeervoorstelling ( de Wilde Eend) van regisseur Liliane Brakema, die vorig jaar op het ITS festival te zien was en die nu nog her en der herhalingen wordt gegund. Ze had een keur van goede acteurs tot haar beschikking, Cas Enkelaar en Theo de Groot bijvoorbeeld. Het was een zeer lijfelijke voorstelling, geregeld doken de spelers schuivend over de vloer die voor een groot deel onder water stond, er werd driftig en goed gecoordineerd heen en weer gesjouwd met kleine stoeltjes die op elkaar gestapeld een hoge toren vormden die op het dieptepunt van het stuk met een klap naar de grond werd geduwd en kletterend uit elkaar viel, zelfs een poot van een van de stoeltjes diende als jachtgeweer. Cas Enkelaar, de aanstichter van het leed in de Eend maakte secure danspasjes, hij schuifelde door de waterplasjes en deed dat zo mooi dat hij op een kwetsbare oudere danser begon te lijken, iemand die de luchtigheid in zijn leven tot op het laatst een kans wilde geven. De regisseur had flink het mes gezet in het stuk en het enigzins gemoderniseerd, met grote vanzelfsprekendheid kwam er onder andere een jetlag voorbij. Ik heb ademloos naar de voorstelling gekeken, naar de liefdevolle toewijding waarmee alle spelers zich aan deze Ibsen hadden gezet.

Het ligt helemaal niet in mijn bedoeling daar een nadere analyse aan te wijden, deze inleiding is bedoeld voor een overdenking die mij tijdens de voorstelling overviel, juist omdat ik er zo door werd meegesleept. Het meisje dat Hedwig speelde, het dochtertje met oogafwijking en met haar eend op zolder, was zo verrassend sterk, zo bulkend van talent dat ieder zinnetje dat zij sprak, iedere beweging die ze maakte, als sterke strepen aan de toneelhemel bleven hangen, lang nadat het zinnetje gesproken of de beweging was gemaakt. Ik zat bij de geboorte van een nieuw groot talent, misschien had ze al meer gespeeld, of misschien was ze anderen allang opgevallen, al was ze misschien al veel eerder in de kranten beschreven als een shooting star, voor mij was het een eerste kennismaking; het was een zelfde ervaring als bij Halina Reyn die als niet afgestudeerde haar eerste Ofelia speelde, of de jonge Bokma in Nacht Moeder van de Dag. Was dit dan pas de derde in al die jaren? Ja, in zekere zin wel. Wanneer we het werkelijk over de grote alle oordelen overstijgende talenten hebben, ja dit was de derde. In die tussentijd hebben vele anderen, tientallen misschien wel, woekerend met hun mogelijkheden zich ook tot bijzondere hoogtes opgewerkt, en is het leger van de hele goede acteurs aangevuld en aangevuld, maar de knal van “er zijn” in alle glorie is een zelden, naar mijn oordeel dan, voorkomend verschijnsel. Deze Hedwig was zo’n verschijnsel. Terwijl ze speelde en haar onbegrijpelijke, bijna ongrijpbare talent aan haar optimistisch verscheurde meisje gaf zat ik te bedenken wat ze niet allemaal aan grote meisjes- en later vrouwenrollen zou kunnen spelen, ik zag een Cecily in de Ernst van Ernst, een Johanna van Shaw of van Schiller, een Ofelia ja, een Ofelia, een Olivia in Driekoningenavond, nee eerst een Cressida, dan pas Olivia, en als ze dan gelouterd door die ervaringen twee jaar later toe zou zijn aan Nina in de Meeuw, dan zou ze daarna weer Ofelia moeten spelen, Grusche in Brechts krijtkring zou noodzakelijkerwijs in haar rugzakje moeten zitten, ze zou er rijper van worden, nog dieper doordrenkt door de ervaringen die ze met alle voorgaande rollen zou hebben opgedaan. Er zou een bevlogen artistiek leider zich moeten opwerpen tot een carriere-begeleider, tot een carriere-planner, iemand die er op uit zou moeten zijn dat hele parcours in dienst te stellen tot een hartverscheurende Elektra. Daarna zou de wereld open liggen en zou ze uit kunnen vliegen naar andere oudere rollen.

Maar om die toekomst binnen haar bereik te krijgen zou ze eerst Duits moeten gaan leren, vloeiend Duits, want die kans zou er in ons land niet meer inzitten. Die tijd is voorbij. Sinds de toneelgezelschappen die de Grote Zaal bespelen in aantal zijn afgenomen en steeds kleiner in omvang zijn geworden, en er steeds minder premieres worden uitgebracht is er uiteraard geen plek voor dit soort ontwikkelingen, voor dit soort persooonsbegeleiding: met twintig acteurs in dienst noemt men zich tegenwoordig een groot gezelschap! Ons toneelsysteem is meer gericht op vergaande ontwikkelingen in de Kleine Zaal, bij de grote broers is men overgegaan op repertoireklustering, waardoor voorstellingen jaren op het repertoire kunnen blijven, de aanmaak van nieuwe voorstellingen blijft nu eenmaal beduidend achter. Vier a vijf premieres in de Grote Zaal laten andere ontwikkelingen ook niet toe. Talentvolle acteurs verdwijnen in de marge, halen hun geluk uit het rondtouren met eigen formaties, met groot elan spelen ze jeugdvoorstellingen, geven zich over aan musicals. Al die verschillende genres profiteren van de onmacht van het Grote Zaal toneel. Nog niet eens zo lang geleden hadden zes Nederlandse toneelgezelschappen veertig acteurs in vaste dienst, werden er per gezelschap twaalf tot veertien premieres gegeven, was de groei van een acteur of actrice talk of the town, was de geboorte van een nieuw talent een gebeurtenis die werd gevierd door een groot publiek. Onze huidige toneelsituatie heeft iets onbestemds, een richting is er ondanks baanbrekende voorstellingen niet in te ontdekken, het schiet van incident naar hoogtepunt, van misverstand naar toevalstreffer. Wanneer het Duitse Stadttheatersysteem dat enkele decennia geleden hier ten lande nog opgeld deed, maar dat in ons buurland nog steeds bloeit en groeit, niet binnen de kortste keren weer wordt ingevoerd, zullen ook en juist de grote talenten in hun bloei gefnuikd worden omdat hen niet de ontwikkeling kan worden geboden die zij nodig hebben om later tot grote hoogten te groeien. Er zijn acteurs in ons land die ooit Hamlet hadden moeten spelen, die hun krachten hadden moeten meten met Antigone, die die rollen in hun ransel hadden moeten hebben, maar de paar grote gezelschappen kunnen nu eenmaal niet te opvallend in herhalingen vervallen, van tijd tot tijd moet er nu eenmaal een nieuw stuk worden uitgeprobeerd, moet een stokpaard van deze of gene regisseur worden bereden. Maar hoe bijzonder de Nederlandse voorstellingen ook zijn, hoe vooruitstrevend de regieopvattingen ook zijn, het verschijnsel theater op zich is uit het openbare debat verdwenen. Niemand maakt zich meer kwaad om een opvatting, of over een regiekeuze, nooit of te nimmer wordt toneel als voorbeeld, positief of negatief, geciteerd bij een ander onderwerp. Bij ons is Brecht uit de mode en Shakespeare citeren uit den boze.

Voor de duidelijkheid nog een keertje de terugweg bewandeld naar nog maar een korte tijd geleden en wat komen we daar tegen, een Landelijke Overheid die een afdeling Toneel in dienst had die overzicht had over wat de Schouwburgen aan zinvol theater te bieden hadden, iemand, ja een persoon, die bijstuurde, die nooit betuttelde, want daar kunnen wij artistieke Nederlanders nu eenmaal niet tegen, maar een afdeling die bijhield waar behoefte aan bestond zonder ooit iets voor te schrijven, die mede bedacht waar nieuwe injecties nodig waren, of waar de creatieve houdbaarheidsdatum werd overschreden. Iedere tijd levert zijn eigen structuren op, de onze laat zien dat Nederlands toneel op buitenlandse podia een zeer geliefd artikel is geworden, dat moeten we koesteren, daar moeten we trots op zijn, maar tegelijkertijd moeten we onze grote talenten in eigen land de kans kunnen geven op een ontwikkeling. En die kans is er nu veel en veel te weinig. Hedwig is nu een wilde eend die afgeschoten wordt.
(kan worden vervolgd, eventueel, naar behoefte. Bijvoorbeeld over het loze begrip generatiewissel )