Begrafenis van Petra Laseur

Petra Laseur

Het moet moeilijk zijn voor iedereen hier om afscheid te moeten nemen van Petra, maar speciaal voor de zonen van hun moeder, voor de zus van haar zus, schoondochter, voor de kleinkinderen van hun onvergetelijke grootmoeder, voor haar neven, moeilijk voor ieder die hier aanwezig is, niemand wenste je uitzichtloos lijden toe, maar toch, je ligt hier nu, nog, je wilde alles vrolijk hebben, nou dat gaat me niet lukken hoor, maar zolang je hier ligt is alles nog goed zoals een groot schrijver een van zijn novelles liet beginnen.
Toen je een paar dagen geleden nog leefde vroegen Jeroen en Andreas mij namens jou of ik iets over je wilde vertellen wanneer je aan dit nieuwe leven zou zijn begonnen, ja ik noem het je nieuwe leven want vanaf nu ben jij aan het voortleven begonnen. Voortleven als de warme persoonlijkheid die je voor je naasten was, voortleven als de toneelspeelster die zoveel harten heeft geraakt, voortleven voor mij met alles wat we sinds onze eerste kennismaking hebben beleefd en meegemaakt.
Die allereerste keer vond plaats in de keldergewelven van het Concertgebouw waar in het jaar 1959 de eerste tv-telefoonactie voor een goed doel op het toen nog enige tv-net plaats vond en waar boven onze bellende hoofden Johnny Kraaijkamp voor het eerst Langs de Amsterdamse grachten zong; na afloop nodigde je alle telefonisten uit voor een van je eerste nazitten, toen nog aan de Willemsparkweg als ik het goed heb. Een jaar later meldde ik me bij jouw Nederlandse Comedie waar jij toen al een sterspeelster was, en daar speelden we in de vier seizoenen dat ik deel uitmaakte van dat gezelschap samen in vijf verschillende stukken, altijd in moeizame relaties, maar ik kon van nabij meemaken hoe jouw aanwezigheid op het toneel garandeerde dat in welk stuk dan ook, jij altijd onder alle omstandigheden het stralende jonge meisje bleef met wie alles altijd wel goed zou komen, ook al straalde je tegelijkertijd een uitdagende onaanraakbaarheid, een vlinderende Audrey Hepburn of Pier Angeli, het bijzondere aan jouw actrice-zijn toen al was dat mensen speciaal voor jou naar het theater gingen en die jouw diverse rollen als facetten van jouw persoonlijke wezen interpreteerden: het was jouw verdriet, het was jouw plezier, het was jouw vreugde; jouw persoonlijkheid verdween niet uit je rol, jij was het zelf die ongelukkig was, jij was het die haar lachen niet kon in houden, het was Petra die de handeling stuurde en die haar eigen spiegelpaleis inrichtte.

Na mijn vertrek bij de Nederlandse Comedie in 1964 zagen we elkaar een aantal jaren nauwelijks, wel elkaars rollen, maar zonder commentaar of ontmoetingen, jij maakte een pijlsnelle ontwikkeling door, totdat ook jij vertrok bij de Comedie en met Ton Lutz meeging naar Globe en zo aan de Tomaten ellende kon ontsnappen, en het is Ton die de eer toekomt jou een dieper gravend repertoire te hebben ingetrokken: hij verkende je mogelijkheden met Sonja in Oom Wanja, waar je ook meteen je eerste grote prijs mee binnenhaalde. Hij morrelde niet aan je onaanraakbaarheid, maar hij wist een snaar bij jou te raken die diepe gronden naar boven bracht, maar jij vond dat allemaal niets bijzonders,
Ach welnee joh, hij gaf me soldatenlaarzen waardoor ik over het toneel moest stampen, dat gaf zonder dat ik er iets voor hoefde te doen iets zorgelijks, alles wordt altijd zo overdreven, ja die prijs, hartstikke leuk.
Maar Lutz was nog niet tevreden, hij vond dat je een stap verder de donkerte in moest, hij zou Hedda Gabler van Ibsen met je gaan verkennen, maar hij moest een operatie ondergaan, toen belde hij mij op of ik dat misschien op me wilde nemen, nou ja, zo is het gekomen, zo begon een nieuwe fase in ons beider artistieke bestaan. Dit is niet de plek om van ons werkproces en het resultaat ervan een analyse te geven, het moet genoeg zijn dat er toen voor onze samenwerking een stevig fundament werd gelegd, dankzij Lutz’ operatie en de pistolen van Generaal Gabler.
Na Gabler begonnen we het Publiekstheater, ik geloof dat ik je nooit heb gevraagd, je ging er gewoon van uit dat je daarbij zou zijn. Jij straalde een modern optimisme uit waarmee we de antisfeer van het publiek door de tomatenrevolutie te lijf konden gaan, je maakte het PT bewoonbaar, bij iedere stafvergadering was je aanwezig, door jou verdwenen alle schotten die de verschillende afdelingen van een groot theaterbedrijf gescheiden hielden, Chiem, Bob en Frits werden aangestoken door jouw ingrijpende maar voor nu vanzelfsprekende voorstellen, en Gerrit kon ons theateravontuur de moderne tijd inloodsen, bij lezingen van stukken waar je niet eens in meespeelde zorgde jij met Lia en Lyn voor gebakjes, iets nieuws door jou uitgevonden, jij wist de angel van rivaliteit uit samenwerkingsverbanden te trekken, onze grote drie, Annet, Sigrid en jij werden vriendinnen die elkaar bijstonden, jij nam op eigen initiatief een grote rol van Sigrid in een dag over zodat zij op ziekenbezoek bij haar Jan Retel kon gaan. Inmiddels was het geluk met Martin je leven binnengekomen en een nieuw Cannenburgs tijdperk was aangebroken en werd je buitenshuis het stralende symbool van de toneelopleving van de jaren zeventig. Onze gouden tijd.
Bij de eerste schuchtere pogingen om samen met Berend Boudewijn de Schouwburg breder toegankelijk te maken een soort Uitmarkt op te zetten begin jaren zeventig, nestelde jij je op eigen initiatief met je verkleedkist onder een van de trappen van de Stadsschouwburg en zat daar de hele dag krioelende kinderen met verkleedpartijen in te wijden in de wonderen van jouw fantasie. Nu komt niemand meer op zo’n idee want het huidig musicalgeweld verdraagt geen subtiele verkleedkisten. Een andere nooit vergeten herinnering was toen ik op mijn verjaardagdiner thuis werd weggeroepen om een rol op te nemen in de avondvoorstelling van de Opgaande Zon en ik op mijn kleedtafel een briefje van je vond waarin je me schreef dat je die dag officieel met Martin was getrouwd.

En heel geleidelijk werden we een soort broer en zus, van twee hemelsbreed van elkaar verschillende ouderparen, die in ons beider leven niet alleen hun talent maar ook andersoortige sporen hebben nagelaten, ja broer en zus dat is de beste benaming voor een verwantschap. Veel ruzies ook, puberaal gekibbel, verwijderingen, ook veel onbegrip vooral van mijn kant: je koketteerde mij te veel met ‘daar ben ik veel te dom voor, met dat soort ideeën moet je bij mij niet aankomen’, allemaal rookgordijnen volgens mij om niet te veel bloot te hoeven geven. Want als het om het tonen van diepere gevoelens ging, bestonden al die reserves op de repetitie immers niet: als uit jouw mond de eerste raadselwoorden van Masja in de Drie Zusters klonken, over de groene eik en de kettingen, dan was de korte inhoud van het stuk meteen al glashelder, dan ging het niet om een citaat uit een of andere roman, maar om een onderdrukte hartenkreet, dat kon alleen als je je grondig had bezig gehouden met het beknotte luxe leven van de zusters, dan was het een voorbode van wat je te wachten stond, wie kon er zeggen ik ben niet voor het geluk weggelegd zoals jij, wie kon er zeggen ik ben in de rouw van mijn leven. Ik heb het grote geluk gehad als spelleider bij jouw eerste pogingen op diverse repetitieperiodes aanwezig te zijn geweest, je eerste toeschouwer, het voorrecht van de regisseur, jij vond dat allemaal maar onzin, voor jou bleef het bij “ik psychologiseer niet, wat heeft dat nou voor zin” om dan de repetitie schaamteloos af te sluiten met “staan we weer te treuren onder de berkenbomen”, dan moest ik het niet in mijn hoofd halen om daar tegen in te gaan want dan werd je ijzeren gordijn weer naar beneden gelaten, dan klom je in je schouders, en haatte je jezelf dat je weer een partikeltje van je innerlijk had bloot gegeven. Nee hou erover op ik moet nu de boodschappen gaan doen.
Jaren later zat ik met Martin samen in een loge in de Arnhemse schouwburg, we keken naar de première van Elektra van Sofokles, door Theater van het Oosten, Petra speelde Klytamnestra, de jonge Katelijne Damen was Elektra, in de regie van Agaath. Martin en ik beiden even nerveus voor onze twee echtgenotes, Petra de barse Myceense koningin die niet over de offerdood van haar dochter heen kon komen en daarvoor haar echtgenoot liet boeten door hem koelbloedig te vermoorden, je secure uitgebeende visie kon alleen maar ontstaan door je grondige analyse, wat nu, ik ben te dom, je bleek te bezitten over een theatraal IQ van een hogere orde.

We hebben in de loop der jaren in achttien voorstellingen samengewerkt, zeven keer daarvan samengespeeld, meestal als hopeloze verloofden of doodongelukkige echtparen, de andere elf heb ik je mogen regisseren, twee daarvan hebben je, door groeiend vertrouwen, een Theo d’Or opgeleverd. Bij Hedda schreef Anton Koolhaas in Vrij Nederland “Een vrouw gevuld met dood”, bij Lotte in Groot en Klein schreef Daniel de Lange in de Volkskrant “God onthutsend herontdekt”, maar je bleef stug volhouden ‘van psychologie moet ik niets hebben, gewoon spelen wat er staat’: verstoppertje spelen, opperste staat van ontkenning, bewust of onbewust het in stand houden van een raadsel dat je zelf ook niet kon oplossen, hoe zit ik in godsnaam in elkaar, wie ben ik?
Toen Ronald Klamer en ik eind jaren negentig met Het Toneel Speelt begonnen was jij daar ook weer bij, vanaf de eerste lezing van Joseph in Dothan waar je niet eens in meespeelde. Je excelleerde bij ons als het je eigen taal betrof, in Familie, van Maria Goos, in Sneeuw van WillemJan als Bibi, aangrijpende rollen, in die fase leerde je Willem van de Sande kennen, wiens benadering van spelen in de moderne tijd je enorm inspireerde .
Petra, lieve vriendin, halve zuster, bron van eindeloze inspiratie niet alleen voor mij maar voor de ontelbaren voor wie je bent opgetreden, met zevenmijlslaarzen heb ik door een paar bladzijden van je leven gebladerd, in het kader van je ”voortleven” heb ik er nog heel wat boekwerkjes achter de hand, ik ben je tot in lengte van jaren dankbaar voor het vertrouwen dat je me gaf, voor de speelvreugde waarmee je me geïnspireerd hebt. Ik heb dat nog tegen je kunnen zeggen en vlak voordat ik voor het laatst naar je keek vroeg je heel ontspannen: ‘Ligt de tuin er een beetje netjes bij?’