Gisteren dan eindelijk na een jaar dementie-pauze weer de Vader gespeeld in DelaMar theater; ’s middags een generale repetitie en ’s avonds los. Het was me wat. Het was, hoe goed voorbereid dan ook een avondje diepzeeduiken, al die honderden flitsgedachten die tijdens het spelen door je hoofd spoken, wat is de volgende zin, heb ik die aansluiting wel gemaakt, he die stoel staat anders, niet zo mompelen, waarom wordt er hier nou gelachen, Ik bedoel het zo serieus, en meer van dat soort nano-signalen. Al met al ging het wel goed, geloof ik, na afloop zoveel mensen achter, alsof het weer een première was, ik laat het allemaal maar niet tot me doordringen, we moeten nog vanavond en morgenmiddag in DeLaMar, en dan 25 keer het land in. ’s Avonds, veilig thuis, krantje lezen, twee pagina’s in de NRC over Bredero, vijf sterren voor het nieuwe boek van Rene van Stipriaan, vijf! En een vlammend betoog van Kester Freriks gericht aan de Nederlandse toneelgezelschappen om meer aandacht te geven aan ons zeventiende eeuwse toneelrepertoire. Zelden zo’n felle aanklacht gelezen, maar de artistiek leiders zullen het dringende advies wel naast zich neer leggen. Misschien pikken ze het op het ministerie op. Wel verplicht met zijn allen het Wilhelmus moeten zingen maar de Spaanse Brabander en Lucifer links laten liggen. Raar land hoor.