– dit verslag van de tournee van De Vader verscheen oorspronkelijk op Facebook –
Gisteravond thuisgekomen uit… Spijkenisse! Op weg er naar toe probeerde ik me voor te stellen waar we uiteindelijk zouden belanden. Geen idee namelijk; ik had op Google kunnen kijken maar daar had ik niet aan gedacht. Ingewikkelde tocht rond Rotterdam, langs gigantische havenwerken, brandende fabriekstorens, langs ingewikkelde verkeersbanenknooppunten, en toen eindelijk gaf de trouwe TomTom aan dat we in de buurt van het einddoel waren. Dat bleek een prachtige oud Hollandse molen te zijn, nee toch? Hoe zit dat? Achter die molen rees een onvoorstelbaar groot gebouw op, zou dat het theater zijn, zal toch niet waar zijn. Ja hoor, Spijkenisse heeft een schouwburg die in grootte de Rotterdamse overvleugelt, een Carré- achtige bak waar de grootste producties kunnen staan. Jan Verswijfelts architectonische hoogstandjes zouden er in de amphitheaters gewijze structuur wonderschoon uitkomen. En daar zouden we ons kamertoneelstukje De Vader moeten spelen! Zag daar behoorlijk tegenop. Nu zou het er vanaf hangen of er genoeg mensen in de zaal zouden zitten die voor een akoestische wand konden zorgen. Dat zou wel goed komen vertelde ons de trotse directeur, een kleine vierhonderd mensen zou voor een volle zaal zorgen, het balkon zouden ze sluiten. Vierhonderd mensen, op een zondagavond, het moet niet gekker worden!
Mijn collega’s en ik deden geluidsproeven, waardoor we konden wennen aan de immense ruimte, en ik moet zeggen dat de microfoontjes waarmee we zijn uitgerust nu wel erg van pas zouden komen. Toen ik mijn eerste woorden had gezegd merkte ik wel dat we een ietwat vergrotende manier van spelen moesten aanwenden wilden we het publiek binnen onze voorstelling trekken. Ik kon niet anders dan me ook na afloop blijven verbazen over de gigantische omvang van het gebouw. En dat onder de rook van Rotterdam, dichtbij de schouwburg van Schiedam, dichtbij Capelle ad IJssel, dichtbij Dordrecht. Het doet bijna denken aan de theaterdichtheid van het Ruhrgebied, al heeft daar bij onze Oosterburen ieder theater ook nog zijn eigen toneelgezelschap, eigen Opera en Ballet. Daar hoef je bij ons niet om te komen. En het aantal grote toneelproducties dat Spijkenisse aandoet is in het overmatige cabaretaanbod bijna verwaarloosbaar. Waarom speelt om maar eens wat te noemen het Ro theater niet in zijn buurstad? Waarom doet niet een keer per jaar Toneelgroep Amsterdam deze geweldige schouwburg aan? Ja, zullen ze daar zeggen, Taipeh en Santiago di Chili behoren tot ons buitengebied, OK, maar die trotsmakende buitenlandse successen mogen voorstellingen in het eigen land toch niet in de weg staan, en van al die provinciale theaterpaleizen verdient het hoog opgeleide Spijkense publiek toch ook een voorbeeld van het hoogwaardige gesubsidieerde aanbod.
Een maar heb ik wel: waarom heet dat geweldige theatergebouw in godsnaam De Stoep? Wie noemt zijn theater nu De Stoep? Net zoals in Waalwijk het theater van alle namen die mogelijk zijn De Leest toebedeeld. Typische Nederlandse kneuterigheid. Geef een gebouw een naam waarmee de inhoud van het gebodene kan wedijveren, een naam waarin ernst en vooruit, luim weerspiegeld worden. Bij het vijfjarige jubileum van het pand, over twee jaar, met een herdoping komen, met een naam waarmee het theater een c u l tu r e l e aantrekkingskracht kan uitstralen op zijn wijdse omgeving. En De Stoep? Wat gaan we vanavond doen? We gaan naar de Stoep. Welke stoep?